Je kunt hier vervolgens de benodigde parameters definiëren waarna de waarde van deze parameters ook op andere plekken in de applicatie op te vragen iszijn. Hierdoor zorg je ervoor dat het slechts op 1 plek vastgelegd is.
Om een parameter toe te voegen dien je een naam en een formule in te geven. De naam kan je invullen in het eerste veld. Om een formule (waarde van de parameter) in te voeren klik je op de drie puntjes aan het einde van het veld ‘Formule’. Een editor opent , hier kan vervolgen waar je tussen quotes (““) de waarde van je de parameter invulleninvult.
De parameters zijn op andere plekken in de koppeling te gebruiken. Bijvoorbeeld bij het toevoegen van een bron of bij het bewerken van een dataset kan gebruik gemaakt worden van de parameters. Door de parameters één keer op deze plek vast te leggen kunnen deze op meerdere plekken in de koppeling gebruikt worden.
De volgende parameter types kunnen gebruikt worden:
...